In het algemeen geldt dat aan het aangaan van een gemeenschappelijke regeling ‘systeemrisico’s’ verbonden zijn. Voor sturing op beleid van de gemeenschappelijke regeling zijn de deelnemende gemeenten deels afhankelijk van besluitvorming in het AB, wat impliceert, dat gemeentelijke invloed beperkt is. Tegelijkertijd dragen deelnemende gemeente de financiële risico's wanneer het weerstandsvermogen van de regeling onvoldoende blijkt.
Op basis van de risico-inventarisatie door de VRU is de benodigde weerstandscapaciteit 2.609.000. De beschikbare weerstandscapaciteit is € 1.409.000. Om het weerstandsniveau op het gewenste niveau te brengen is een storting van 1,2 miljoen noodzakelijk. De VRU gebruikt het resultaat 2024 om dit te doen.
Omgevingswet
De Omgevingswet is per 1 januari 2024 ingevoerd. Het Rijk en de bestuurlijke partners hebben afspraken gemaakt over het monitoren en evalueren van de financiële gevolgen van de stelselherziening Omgevingsrecht. De inzet is dat de wet budgetneutraal wordt ingevoerd, waarbij de minister heeft afgesproken op zoek te gaan naar oplossingen als uit de financiële evaluatie blijkt dat de invoeringskosten substantieel hoger zijn dan eerder voorzien. Om de financiële gevolgen na invoering van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging bouwen (Wkb) te kunnen volgen heeft onderzoeksbureau Cebeon een landelijk monitoringsmodel ontwikkeld. In 2020 heeft Cebeon in opdracht van het NIPV al onderzoek gedaan naar de verwachte structurele meerkosten voor veiligheidsregio’s als gevolg van de stelselherziening Omgevingsrecht. Deze stelselherziening omvat zowel de Omgevingswet als de Wkb. De veiligheidsregio’s hebben geen extra middelen gekregen vanuit de rijksoverheid voor de structurele gevolgen van de stelselherziening.
Vrijwilligheid brandweerpersoneel
Het huidige brandweerstelsel is gebaseerd op een combinatie van vrijwillige en beroepsbrandweer, waarbij alle brandweermensen dezelfde taak- en opleidingsvereisten hebben. Vooral de kazernering en consignatie van vrijwilligers blijken echter strijdig met de Europese wetgeving (deeltijdrichtlijn). Volgens juridische experts ontstaat er een 'verplichtend karakter' wanneer vrijwilligers tegen een vergoeding in een gepland rooster werken (kazernering) of beschikbaar zijn (consignatie), waardoor ze aanspraak kunnen maken op dezelfde rechten als werknemers in loondienst. Dit omvat onder meer dezelfde uurlonen, pensioenopbouw en vakantiedagen.
Binnen de Veiligheidsregio Utrecht wordt op een aantal plaatsen gewerkt met roosters, piketten en kazernering van vrijwilligers. In 2022 heeft een inventarisatie plaatsgevonden om de omvang voor de VRU in kaart te brengen. Dit leverde het volgende beeld op:
- 141 gekazerneerde vrijwilligers.
- 441 geconsigneerde vrijwilligers en 43 vrijwillige piketfunctionarissen.
Er vindt op landelijk niveau overleg plaats over een implementatieplan en de voorwaarden voor invoering, inclusief mogelijke aanpassing van de arbeidstijdenwetgeving en aanvullende financiële middelen.
Overeenkomsten van opdracht voor eigen personeel (OVO’s)
Een deel van de instructiewerkzaamheden wordt op basis van een overeenkomst van opdracht (OvO) uitgevoerd. Ditzelfde geldt voor een beperkt aantal andere taken. De OvO’s worden meestal verstrekt aan VRU-medewerkers, die deze werkzaamheden vervullen naast hun reguliere werkzaamheden. Gelet op de aard en de omstandigheden van de werkzaamheden bestaat het risico dat er - ondanks de toepassing van de modelovereenkomst (inhuur) - feitelijke sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. Dit kan arbeidsvoorwaardelijke en fiscale consequenties hebben.
Uitgevoerde beoordelingen (beoordeling arbeidsrelatie externe inhuur) voor de instructiewerkzaamheden wijzen op een (fictieve) dienstbetrekking. Dit geldt in het bijzonder voor OvO’s die worden verstrekt aan eigen personeel. Mede om die reden is in 2021 en 2022 geprobeerd om de OvO’s voor eigen medewerkers af te bouwen. Er is onderzocht of er een wijze van verloning mogelijk is die past binnen de fiscale kaders, onze budgettaire ruimte en de arbeidsjuridische context. Helaas blijkt geen van de onderzochte mogelijkheden in de praktijk te matchen met het bijzondere karakter die onze vakbekwaamheid en daarmee uiteindelijk onze repressieve paraatheid vraagt. De werkwijze met OvO’s wordt ook gehanteerd bij andere veiligheidsregio’s. In dit licht is besloten om te werken naar een landelijke oplossing die aansluit op de ophanden zijnde ontwikkelingen in het landelijke brandweeronderwijs en de uitkomsten van de onderzoeken rond de mogelijke impact van de zaken rond het verplichtend karakter (vrijwilligheid). In de tussentijd blijft het nodig om een deel van de werkzaamheden op basis van een OvO door eigen medewerkers te laten verrichten, waarmee de arbeidsvoorwaardelijke en fiscale risico’s blijven bestaan.
Rijksbijdrage (BDuR)
In het Hoofdlijnenakkoord van het nieuwe kabinet is afgesproken dat per 2026 een groot deel van de specifieke uitkeringen wordt overgeheveld naar het gemeentefonds, waarbij een korting van 10% wordt toegepast. De rijksbijdrage (Brede Doeluitkering Rampenbestrijding, BDuR) is daar – per abuis – ook onder geschaard. Hiermee zou een einde komen aan de hybride financiering van de veiligheidsregio’s (gemeenten en rijk). Het idee achter de korting is dat een besparing kan worden gerealiseerd op de verantwoordingslast. Bij de rijksbijdrage is dit nagenoeg niet aan de orde, omdat dit bedrag in één keer als ontvangst wordt verantwoord via de ‘Single information Single audit (SiSa)’- systematiek, waardoor de verantwoordingslasten minimaal zijn.
De voorzitter van het Veiligheidsberaad heeft in juli jl. een brief over de BDuR-problematiek gestuurd naar de minister van Justitie en Veiligheid. In augustus heeft een gesprek plaatsgevonden tussen minister Van Weel, staatssecretaris Coenradie en vertegenwoordigers van het veiligheidsberaad. De minister heeft in dit gesprek bevestigd dat de afschaffing van de BDuR als specifieke regeling een onbedoeld effect is van het hoofdlijnenakkoord. De minister heeft toegezegd zich te zullen inzetten voor een oplossing. Door het Veiligheidsberaad is in oktober een brief gestuurd naar de Tweede kamer om aandacht te vragen voor dit onderwerp. Inmiddels heeft het kabinet besloten dat de BDuR blijft bestaan als specifieke uitkering en daarmee niet wordt overgeheveld naar het gemeentefonds. De korting van 10% is nog niet van de baan. De inzet van het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) is om in de voorjaarsnota 2025 duidelijkheid te geven hoe dit zal gaan uitwerken. Voor nu staat de korting vanaf 2026 verwerkt in de JenV.
De BDuR voor de VRU in 2026 is begroot op € 14,9 miljoen. Dit is inclusief de verhoging van de rijksbijdrage voor de versterking van de crisisbeheersing. De omvang van het eventuele effect/risico voor de VRU is nu gebaseerd op de korting van 10% die het Rijk heeft ingeboekt per 2026. De voordelige bijstelling als gevolg van de loon- en prijsbijstelling van de BDuR voor 2025 (€ 0,4 miljoen) is incidenteel verwerkt. Dit betekent dat wij het structureel voordeel van de loonen prijsbijstelling met ingang van 2026 nog kunnen inzetten voor afdekking van het risico van de korting van 10% op de BDuR. Hiermee resteert een risico van € 0,7 miljoen.
CAO Regeling Vervroegd Uittreden
In de huidige CAO is een tijdelijke regeling voor vervroegd uittreden (RVU) opgenomen. Medewerkers die voor 1 januari 2029 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen op basis van deze regeling eerder met pensioen te gaan. De VRU keert vervolgens een maandelijks bedrag uit totdat de medewerker de AOW-leeftijd heeft bereikt. Het financieel effect van de tijdelijke Regeling voor Vervroegd Uittreden (RVU) is persoonsgebonden en daarmee maatwerk. Dit betekent dat we hiervoor geen budget in de begroting 2025 hebben opgenomen. Bij de jaarafsluiting wordt bepaald welk bedrag in de RVU-voorziening moet zijn opgenomen om aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen. De afspraak over deelname aan de RVU wordt, op basis van deze tijdelijke regeling, uiterlijk op 31 december 2025 vastgelegd.
Overige (onvoorzien) exploitatierisico’s
De veiligheidsregio kan worden geconfronteerd met onvoorziene kosten binnen het begrotingsjaar als gevolg van exogene ontwikkelingen (zoals premiestijgingen, claims, kostenfluctuaties die samenhangen met incidenten en crises). In de begroting van de VRU zijn geen posten voor onvoorziene uitgaven opgenomen.
|